Eenzame uitvaart #21

I.M. M. A. van O. (1957-2014)
24 maart 2014, 9.30 uur, Algemene Begraafplaats Crooswijk Rotterdam
Dichter van dienst: Ester Naomi Perquin
Auteur verslag: Rien Vroegindeweij


Op de radio een gesprek met de voorzitter van de verenigde deurwaarders (of zoiets). Bij het woord deurwaarder schiet mij vrijwel automatisch onze eigen Rotterdamse deurwaarder te binnen, de onverschrokken Dreverhaven uit de roman Karakter van F. Bordewijk. Een man die ‘nooit politie nodig had om een vonnis te executeren, elke deur week voor zijn beldruk, de roffel van zijn vuist, zijn daverstem door raam of brievenbus.’ Het radiogesprek ging over huisuitzettingen die veel schijnen voor te komen. Een gevaarlijk karweitje, want het komt voor dat een slachtoffer de deurwaarder met een pistool of een bijl achter deur opwacht. Of de wanbetaler zet de gaskraan open, er hoeft maar een vonkje bij te komen of de boel ontploft. Niet veel later die middag meldt Jan Meeling van de dienst Stedelijke Zorg de lijkvinding van een man in de Oranjeboomstraat. Gevonden door de deurwaarder en de politie die aan zijn deur waren gekomen om hem zijn huis uit te zetten. Zijn eigen executie door verhanging voltrokken. Het huis werd als plaats delict verzegeld. Jan Meeling en zijn collega konden niet naar binnen om tenminste iets over de man te weten te komen. Of hij familie had, een boodschap had achtergelaten. Als ik de volgende dag de deurwaarder bel, in zijn auto, zegt hij dat het huis inmiddels is ontruimd maar hij zou niet weten waar de spullen gebleven zijn. Dreverhaven for ever.

Het is een zonnige maandagochtend als we achter de lijkwagen naar het graf lopen. Tachtig kilometer verderop wentelt een formatie helikopters door de lucht om de zwaarbewaakte wereldleider Obama op Nederlandse bodem te zetten. In de bomen op Crooswijk gaan een paar groenblauwe parkieten te keer. Ester is hoogzwanger, vol van nieuw leven. Het is lente. We nemen afscheid van een M. van O.


In memoriam M. A. van O.

Ik dacht, want ik probeer je maar dichtbij te denken, je naar me
toe te halen, ergens woorden om te slaan, ik dacht: ik ken
een mens als jij – het woont al maandenlang in mij
en is daar niemand, haalt geen adem, kan niet
blijven waar het is. Maar het moet alles,
alles moet het nog en jij: niet meer.

Dat telt dus niet. Ik zoek, zoals jij hebt gezocht, hebt afgetast,
je zakken nog beklopt, misschien al stappen hoorde
in je straat, je hoofd, steeds dichterbij –
ik zoek een beeld dat beter past.

Misschien dan dit: ik ken het verhaal van een vrouw
die de leren jas van haar man na zijn dood
in een stoel heeft gezet. Aan tafel.
Gevuld met oude kranten. Knoopjes dicht.
De mouwen op het blad gelegd.

Zo, denk ik tegen alle vragen in, kan ook van jou gehouden zijn.
Ooit. Dat je bleef waar je niet was. Dat iemand aanschoof,
koffie dronk, het ochtendnieuws besprak, je schouder
wilde voelen maar desnoods die jas –

En, hoop ik, eerder nog. Toen je slechts onderhuids bestond,
begin dat ooit werd liefgehad, toen je niemand maar
al iets, beweging onder handpalm was.

© gedicht: Ester Naomi Perquin, © verslag: Rien Vroegindeweij